Schatkistbankieren houdt in dat instellingen hun liquide middelen aanhouden bij het ministerie van Financiën. Deelname van de decentrale overheden aan schatkistbankieren draagt bij aan een lagere EMU-schuld van de collectieve sector (Rijk en decentrale overheden gezamenlijk). Iedere euro die decentrale overheden aanhouden in de schatkist, vermindert de externe financieringsbehoefte van het Rijk.
De decentrale overheden zijn verplicht alle middelen die ze niet direct nodig hebben voor hun publieke taak in de schatkist aan te houden. De enige uitzonderingen daarop zijn vastgelegd in de regeling schatkistbankieren decentrale overheden. De belangrijkste uitzondering is het drempelbedrag. Om het dagelijkse kasbeheer te vereenvoudigen mag een decentrale overheid gemiddeld over het hele kwartaal maximaal het drempelbedrag buiten de schatkist aanhouden. Dit is overigens geen verplichting, minder middelen buiten de schatkist houden mag uiteraard ook.
De hoogte van het drempelbedrag is afhankelijk van de financiële omvang van een decentrale overheid, afgemeten aan de omvang van de begroting (dezelfde maatstaf die ook wordt gebruikt voor de berekening van de kasgeldlimiet). De drempel is nu gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal indien het begrotingstotaal lager is dan € 500 miljoen. Indien het begrotingstotaal hoger is dan € 500 miljoen is de drempel gelijk aan € 3,75 miljoen plus 0,2% van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat. De drempel is nooit lager dan € 250.000, wat betekent dat een decentrale overheid altijd gemiddeld € 250.000 buiten de schatkist mag houden.
Op basis van onderstaande, ingevulde berekening is zichtbaar dat de overtollige middelen van de provincie Utrecht per kwartaal gemiddeld onder het drempelbedrag blijven.